Gezien in de Alentejo regio van Portugal. Havik geluid
De Havik (Accipiter gentilis) is een middelgrote roofvogel uit de familie van de Havikachtigen (Accipitridae). De wetenschappelijke naam van de soort werd als Falco gentilis in 1758 gepubliceerd door Carl Linnaeus. De Havik bewoont de arctische tot subtropische zones van het holarctisch gebied.
Meer foto´s onderaan de pagina.
Een volwassen exemplaar kan een lengte hebben tussen 49 en 66 cm. Een Havik heeft korte, brede vleugels en een lange, bijna rechthoekige staart. Een volwassen Havik heeft een witte lijn boven het oog, een zwarte kruin en donkere veren in de oorstreek. Het verenkleed van een mannetje is bovenaan bruin en onderaan vaalwit met dunne grijze strepen. Het vrouwtje is veel groter met een bovenaan leigrijs verenkleed en onderaan grijs. Een jonge Havik heeft boven een bruin verenkleed en is gestreept bruin onder. Bovendien is de witte oogstreep minder opvallend.
Een Havik is een stille vogel. Slechts in de broedtijd kan men verschillende soorten gekekker horen. In Eurazië wordt de mannetjes Havik gemakkelijk verward met de Sperwer (Accipiter nisus), maar de Havik is iets groter en zwaarder, en heeft iets langere vleugels.
De Havik vangt middelgrote vogels en zoogdieren. Hoofdprooien zijn postduif, houtduif, gaai en konijn. Ook eksters en kraaiachtigen worden verschalkt. In terrein met veel dekking jaagt de Havik vanaf een zitplaats of in een lage vlucht om een prooi te verrassen. Daarbij kan de vogel op korte stukken een relatief grote snelheid (80 km/u) ontwikkelen. Haviken vangen hoofdzakelijk de soorten die in hun habitat talrijk voorkomen. Vaak is te zien hoe een Havik net als een Slechtvalk vanuit een hoge vlucht op een prooi duikt.
Een mannetje brengt een prooi aan bij het vrouwtje. Vermoedelijk om te tonen dat hij een goede jager is, wat nodig is tijdens de brief. Ze paren meerdere keren per dag en blijven doorgaans trouw aan elkaar. Een paartje Haviken heeft vaak meerdere nesten in hun territorium, die van jaar tot jaar worden gewisseld om parasieten te vermijden, maar maakt toch gemakkelijk een nieuw nest. Dit nest, ook wel horst genoemd, wordt met dode takken gebouwd hoog in de boomkruin in een gaffelvormige tak, of aanleunend tegen de stam.
De Havik legt een tot vijf blauwwitte eieren, meestal drie of vier. Tijdens het broeden ruien de mannetjes en vrouwtjes en vindt men gemakkelijk ruiveren onder het nest van, voornamelijk, het vrouwtje, doordat zij meer aan het nestgebied gebonden is. Het mannetje brengt prooien aan. Havikjongen die klaar zijn om het nest te verlaten beginnen met vliegoefeningen. De ouders leggen dan prooien op de rand van het nest, waardoor de jongen fladderend naar de rand gaan. En ineens duiken ze spontaan van het nest als (bijna) volleerde vliegers. De Havik heeft een karakteristiek vluchtpatroon: trage klap van de vleugels, trage klap en dan glijvlucht recht vooruit.
Ze blijven hun hele leven in hetzelfde territorium, maar de Haviken uit noordelijke streken migreren zuidwaarts om te overwinteren.